371 woorden, 2 minuten leestijd.
Een combinatie van fel licht en de donkere, dikke nepwimpers van de tandartsassistente. Het was acht uur ’s ochtends en ik zat in de stoel voor een extractie en een tweevoudige implantaat. Vroeg, mistig, en stil—ik had een wandeling door het park gemaakt om hier te komen.
Grappig genoeg had ik de dag ervoor meer zenuwen dan op de ochtend zelf. Ik had goed geslapen, was opgelucht bijna, omdat die ene kies eruit moest. Hij deed geen pijn, maar mijn wang was dik en rood. Er was een dreigend soort ongemak.
De tandarts gaf me een verdoving, zo soepel dat ik de prik nauwelijks voelde. Hij wapperde wat met mijn wang—dat schijnt te helpen. Spoelen, rechtop zitten, terwijl de mensen in witte en zwarte schorten druk heen en weer liepen om zich op de ingreep voor te bereiden.
‘We gaan de kies breken,’ zei de tandarts met een nonchalant glimlachje, ‘maar dat verbaast jou niets, hè?’
Wat volgde was trekken, duwen en een serie bewegingen die ik nog het meest met een hefboom zou vergelijken. Het bot gaf zich niet gemakkelijk over. ‘We geven niet op,’ mompelde hij, meer tegen zichzelf dan tegen mij.
Na wat gekraak en gewroet was de kies eindelijk los. Triomfantelijk legde hij een stukje bot met een bol uiteinde op een schaaltje. Dat bleek de ontsteking te zijn. Fascinerend én ranzig.
‘Hierna ga jij je een stuk beter voelen,’ zei hij bemoedigend.
Daarna kwam de installatie van de schroef. Met een onheilspellend soort precisie werd er geboord en zelfs getimmerd. Ik kon mijn ogen niet geloven—letterlijk, want die werden groot. Onder het groene doek maakte ik een ‘what the f’ beweging met mijn armen. Ik bedoel, timmeren? Serieus?
Even ervoor had ik een 3D-scan van mijn schedel gezien. Die beelden flitsten door mijn hoofd terwijl het geluid van de hamer en schroevendraaier galmde. Tandartsen zijn eigenlijk gewoon Bob de Bouwers. Chirurgen trouwens ook.
Ontdek meer van Karin Ramaker.
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.