267 woorden, 1 minuut leestijd.
Hij werd geboren uit een doodzieke moeder die te zwak was om hem vast te houden, te uitgeput om te blijven. Drie maanden na zijn geboorte stierf zij. Toen werd hij wees; zijn vader erkende hem niet. Zo begon zijn leven.
Tussen 1946 en 1948 hult de tijd zich in een schemerzone, geen herinnering en verhaal. Alleen een foto jaren later pas – gevonden in een nachtkastje tijdens het opruimen van het ouderlijk huis – houdt iets vast wat bijna verloren was.
Een jonge vrouw, een kind met wit haar tegen haar borst. Zij lacht. Haar gezicht straalt een rustige toewijding uit, alsof zij voor hem wilde zorgen. Achterop de foto staat slechts één woord: ‘Enschede’. Geen namen, alleen ‘1947.’
Niemand heeft ooit over haar gesproken. Niemand noemde haar naam. Ze zou een pleegmoeder geweest kunnen zijn, een toegewijde beschermer in een leven dat te vroeg alleen begon.
Wat er ook gebeurde in die jaren, het liet sporen achter.
Het jonge kind zonder vaste grond leert zich te hechten met terughoudendheid. De band die ontstaat bij de volgende verzorgers is kwetsbaar, behoedzaam. Er groeit loyaliteit aan wie hem opneemt, maar ook verwarring – want hoe verbind je je aan iemand als je eerder al bent losgerukt?
En hoewel hij later adoptieouders kreeg die voor hem zorgden, en hem verwenden omdat zij alles wilden geven aan een kind dat zij zelf niet konden krijgen, geen sturing gaven aan grenzen en hem opeisten als bezit, werd deze hechting nooit vanzelfsprekend. Er zat iets tussen hem en zijn adoptieouders– een waas van onzekerheid over zijn bestaansrecht. Ik voelde die nervositeit dagelijks, als kind.
De vraag die ik me nu vaak stel is: wie was deze jonge vrouw uit Enschede?
Geef een reactie