Er ligt een begin van een verhaal in de ‘la’ van mijn laptop.
Die vroege ochtend liep ik met mijn hond over het weiland. Het water stond hoger dan normaal, dus mijn trouwe viervoeter sprong zigzaggend over de plassen heen. We moesten voorzichtig zijn met onze stappen, de dichte mist beperkte ons zicht. Een onoplettend moment en je zou, kopje onder, in de rivier de Waal belanden.
Na ongeveer vijf meter voorbij de oude wilg sloeg de hond aan. Ik mompelde wat; mijn heup liet me niet toe sneller te bewegen. Een jaar geleden had de arts slijtage geconstateerd. Ouderdom maakte zich steeds meer voelbaar, als een onverbiddelijke klop op mijn schouders.
Het was een koude ochtend. De nacht ervoor had het gevroren en er lag een dun laagje rijp op het gras. Hoewel ik laarzen droeg, wilde ik koste wat kost vermijden dat ik uitgleed. Bij elke stap die ik zette op het dunne laagje vorst, was het knisperende geluid hoorbaar. De hond bleef onophoudelijk blaffen en sprong zenuwachtig op en neer bij een plek aan de rand. Zijn tong hing half uit zijn bek en zwiepte mee met elke sprong. Het blaffen leek te duiden op ongeduld, of een soort van alarmering.
Toen ik dichterbij kwam en bepaalde contouren ontwaarde, wist ik genoeg. Even aarzelde ik om verder te gaan.
‘Mout, kom hier!’ riep ik naar de heidewachtel. De hond bleef echter maar springen en blaffen, alsof hij de ernst van de situatie begreep.
Toen ik hem ontdekte, lag hij half in het water – een onaangename aanblik. Zijn hoofd lag ondergedompeld, terwijl zijn achterwerk omhoog werd geduwd, gehuld in een donkere broek. Een deel van zijn jas was halfslachtig om hem heen gedrapeerd.
Ik belde Tiel, een kennis van me die bij de politie werkt.
‘Ik heb hier een lichaam in het water.’

Ik had het plan om later in mijn verhaal iets te doen met het waterlijk — het als een soort personage op te voeren, een toeschouwer. Iemand die kijkt naar wat er gebeurt met zijn eigen lichaam, alsof hij los is geraakt van zichzelf en de lezer langzaam mee te nemen in het mysterie van hoe hij uiteindelijk in het water bij Varik is beland. Dat idee blijft in mijn gedachten hangen.
Misschien daarom dat ik Autopsie van Jilt Jorritsma kocht. Het verhaal van twee zussen die hun verdronken zus moeten identificeren. Ze herkennen haar als Mette Brun, een vrouw die het wad kende als haar broekzak. Riene en Brecht, de overgebleven zussen, kunnen maar moeilijk geloven dat zij verdronken is. Hun zoektocht langs de ruige waddenkust — waar ze als kinderen met hun vader oesters raapten — vormt het hart van het boek.
Wat me meteen opviel, was de fragmentarische opbouw: korte hoofdstukken die telkens vanuit een ander perspectief beginnen. Riene, dan Brecht, dan weer Riene, dan ineens Jarre — de zoon van een van hen. Daardoor verwarde het me vaak. Jarre is acht, maar voelt in zijn taal en gedrag jonger aan. Ik kreeg hem niet scherp voor ogen; hij bleef wat vlak, ongrijpbaar.
Ook het roken van de zussen komt telkens terug. Steeds weer een sigaret, een peuk, een arm die een beweging maakt om hem weg te tikken. Die herhaling viel me op, zo dat het irritatie gaf. En dan zijn er nog de persoonlijke strubbelingen — de zelfmoord van hun moeder, een chronische darmziekte die zo nadrukkelijk aanwezig is dat het haast een personage op zich wordt. En de reden? Het is me een raadsel.
Autopsie lijkt een boek dat gelaagd wíl zijn. Maar juist door dat streven voelen sommige lagen geforceerd, alsof ze eerder afvlakken dan verdiepen. Platgeslagen frisdrank is ook niet lekker.
Geef een reactie