Het wringt vanbinnen als ik zie hoe een echtpaar ruziet in het openbaar. Ik hoor het, ik zie het gebeuren, en meteen komt de reflex: Doe dit lekker thuis. Ik wil dit niet zien, niet horen.
Maar dan denk ik, bij nader inzien: Als ze het hier doen, doen ze het thuis waarschijnlijk ook.
Laatst stapte een ouder stel de tram in. Het duurde even voor ze ingecheckt waren — en dan bedoel ik: echt even. Ik kijk de laatste tijd sowieso met een zekere fascinatie naar de vertraging van oudere mensen. Waar komt die vandaan? Waarom lijkt elke handeling in slow motion te gaan? Kun je niet een beetje sneller reageren? Maar nee, blijkbaar lukt dat op een bepaald moment gewoon niet meer.
De man liep alvast naar een lege plek. De vrouw bleef staan, stuntelend met haar kaart. Ze hield zich niet vast. En daar begon het. De tram begon te rijden.
‘Je moet ook beetpakken!’ riep hij.
‘Beetpakken, zei ik! Je moet beetpakken!’
Ze zaten inmiddels wat verderop, hij nog vol in zijn gelijk. En hij bleef herhalen, als een grammofoonplaat die is blijven hangen.
‘Ik zei het je nog, je moet beetpakken. Beetpakken.’
Keer op keer. Zo indringend dat het begon op te vallen, zelfs in een tram vol mensen die normaal gesproken net doen alsof ze doof zijn. Sommige passagiers keken naar elkaar en wisselden een blik.
Was hij zich ervan bewust, van zijn toon, van de herhaling, van de gêne die zich als een wolk om hem heen vormde?
Nee, ik denk het niet.
En ik dacht: dit is vast niet begonnen bij de incheckpaal. Dit is jaren werk. Jaren beetpakken.
Geef een reactie