289 woorden, 2 minuten leestijd.
Het moment waarop ik wakker word zonder te weten welke dag het is, waar ik ben, of wat ik moet doen, is het fijnste moment van de ochtend. Het is een toestand van pure aanwezigheid, zonder besef van de zaken die normaal als belangrijk worden beschouwd. In dat ene ogenblik is er niets—een leegte van gedachten.
Er is een fractie van een seconde waarin zelfs het besef nog niet is doorgedrongen; er is geen enkele gedachte. Daarna begint het pas: het nadenken over welke dag het is, hoe laat het is, en of ik moet werken of vrij ben. Dat laatste is het vervelendst, want het bepaalt of ik kan blijven liggen of moet opstaan.
Voordat de dag begint, is er een moment van dromeloosheid. Dit doet me denken aan een massage die ik ooit heb gehad, waar ik een soortgelijke ervaring had. Terwijl er zachte muziek speelde in de kamer, lag ik op een comfortabel bed met badstof vulling, mijn hoofd rustend in een uitsparing, omgeven door warmte. De handen van de masseur, glanzend van de olie, streken over mijn armen in een vast ritme, en in dat moment was ik nergens. En nergens zijn, dat is eigenlijk een prima staat van zijn.
Het herinnert me ook aan een narcose die ik ooit kreeg. Nog voordat de man met het groene mondkapje het infuus aanbracht en me vroeg welk eiland ik in gedachten had, was ik al half daar—niet op een eiland maar op die plek waar niets is. Mijn oogleden werden zwaarder en zwaarder, en voordat ik het wist, was ik weg. Zou het sterven misschien hetzelfde voelen? Zo stel ik me dat voor: een dromeloze staat van zijn, van niet-zijn, een volkomen vredig gevoel, waarbij je oogleden langzaam zwaarder worden totdat je verdwijnt.