De blaadjes vallen weer hè, dan krijg je die ellende.

Het was benauwd toen ik ging zitten. Ik opende mijn jas een beetje en zette mijn leren tas op schoot. Ik had een krap half uur langer gewacht op de trein naar huis omdat er een persoon langs het spoor gesignaleerd was. ‘De blaadjes vallen weer hè, dan krijg je die ellende.’ zei de grote mevrouw naast me met Rotterdams accent. ‘Ik dacht al, wat is het toch druk in de trein, maar dat komt dus daardoor. Maar hij is niet overreden?’ Ik haalde mijn schouders op.

‘Ja, het is altijd raak als het herfst is. Ook in het voorjaar. Dan zitten de bomen weer vol kleur en dat kennen ze dan niet aan. En voor en na kerst. Begin van het nieuwe jaar is het ook vaak ellende. Dan kennen ze het blijkbaar ook niet meer aan. Ik zal je vertellen, een paar maanden geleden zitten we met vrienden op een vrijdagavond thuis gezellig te kletsen en ’s maandags krijg ik telefoon op mijn werk dat hij zichzelf opgehangen heb. Hij laat een vrouw en twee jonge kinderen achter. Ze heb de goedkoopste kist voor hem uitgezocht. Laat maar verrotten, zei ze. Ze is zo boos op hem. Er was ook geen afscheidsbrief, hè. Dan had ze het kenne afsluiten.’

Ik wist niet wat ik zeggen moest dus knikte ik maar.

‘Maar ja, wat moet zo’n vent in zijn hoofd hebben gehaald dat ie dat doet ook hè. Het is werkelijk waar onvoorstelbaar. En we zagen het niet aankomen hoor. Geen rare dingen. Niks. En toen ze hem vonden moest de recherche ook komen, dat wist ik helemaal niet. Ze namen zijn computers mee om te kijken of ze iets konden vinden dat hij schulden had of afgeperst werd. Maar niks. Hij had geen dubbelleven, niemand wist wat er nou aan de hand was. Hij was wel een serieuze man maar dat we nou dachten, hij is depressief, nee. Hij heb niets verteld aan zijn vrienden of zijn vrouw. Ik weet zeker dat ze hem geholpen hadden.’

Het bleef even stil. De trein reed via een slome bocht het station binnen. ‘Nou, ik hoop dat ik mijn aansluiting heb zo. Ik wil naar huis, het is weekend. Fijne avond hoor!’

Ik wenste haar hetzelfde toe.

Met slagroom op haar neus.

Ik zag haar fietsen op de stoep. Ze fietste me tegemoet en ik zag dat ze een soesje aan het eten was. Haar ene hand aan het stuur, de andere hand bij haar mond.
Het smaakte vast lekker, dat soesje met slagroom, maar er zat een toefje slagroom op haar neus.
Eerst wilde ik gedag zeggen en wijzen naar haar neus. Ik aarzelde.
Ze fietste mij te hard voorbij dus zou ze,heel waarschijnlijk, enige minuten later een winkel binnengaan met slagroom op haar neus.

Rustig aan doen.

Afgelopen week wist ik dat ik het rustig aan moest doen. Rustig aan doen lukte me wel. Ik had immers verse littekens op mijn buik en een flinke nawee van de narcose dus hield ik me erg rustig. Ook wist ik wat me te wachten stond want in 2013 had ik een vergelijkbare operatie. Totdat ik mailtjes kreeg met uitdagende werkverzoeken. Dan wordt ‘jezelf rustig houden’ een ander verhaal.

Afgelopen dinsdag zat ik gestrest in de auto. Google Maps bracht ons via de toeristische route via een file-omweg naar een plek waar ik geen zin in had, maar ook weer wel. Een ziekenhuis is geen bioscoop, speeltuin of lekker restaurant. Het is er saai, benauwend en vooral omgeven door stress. En toch wordt je er geholpen, als het goed was.
Vriendlief gooide me bijna letterlijk de deur uit bij de ingang terwijl ik door een draaideur, die tergend langzaam draaide, via de lift naar afdeling 8B rende om me precies één over negen te melden bij de balie. Het bleek al die stress niet waard; ik werd pas ‘klaargemaakt’ voor OK om 10.30. Tijd zat dus. …

Die narcose was een verhaal op zich. Terwijl ik eerst een half pilletje moest innemen om ‘rustig te worden’ en ik in de hal lag voor de OK kwam een anesthesist naar me toe met een dame die nog moest leren. ‘In welke hand wil je je infuus?’ ‘Doe maar links.’ zei ik, maar ik vroeg wel om voorzichtig te doen. Vorige keer had ik erge pijn aan die ene hand nadat het infuus erin gejast was. De dame die moest leren werd er prompt zenuwachtig van. Terwijl ze haar spulletjes bij elkaar zocht mompelde ze in zichzelf. ‘Eerst moet dit en dan … eh … dat.’ En toen nam ze een eerste poging tot infuus inbrengen. Die mislukte. ‘Oh jee, hij lukt niet.’ Poging nummer twee volgde. Ze kreeg er een kleur van. Ik ook. Van frustratie. Opeens stond er een opgefokte autoritaire man naast mijn bed. Hij droeg blauwe kleding net als de rest van de mensen om me heen. Hij wees naar de dame die moest leren en beval haar haar kapje op te doen. Het was een man die geen tegenspraak duldde. Een arts. De dame die moest leren was niet bepaald van het genre kalm blijven als een arts bevelend tegen haar sprak dus raakte ze in de war. ‘Nu!’ riep de arts. Het voelde een beetje gênant om er tussenin te liggen. Uiteindelijk moest de anesthesist het infuus inbrengen nadat het erg lastig was een goede ader te vinden.

 

Niet lang erna werd ik licht in mijn hoofd en vielen mijn ogen dicht.

 

In de OK schudde ik de hand van mijn arts. Hij zou me opereren. ‘Ben je gespannen?’ vroeg hij. ‘Een beetje.’ zei ik. De anesthesist vroeg ineens aan mij op welk eiland ik wilde zijn. Ik was er hevig door van mijn apropos. Ik kon geen eiland bedenken. Een eiland? Waarom moest ik bedenken op welk eiland ik zou willen zitten? Plotseling kreeg ik een kap om mijn mond. ‘Rustig ademen, hoor.’ De anesthesist had duidelijk wel zin in de voorstelling van een eiland. ‘Nou, vertel. Welk eiland wordt het?’ Ik keek hem even veelbetekenend aan. Ik wees naar mijn mondkapje. ‘Ik kan niet goed praten nu!’ ‘Oh ja…’ zei hij. Niet lang erna werd ik licht in mijn hoofd en vielen mijn ogen dicht.

Een ingreep is zo gepiept als je onder narcose bent. Voor je het weet zit je weer in je bed en heb je honger. Althans, ik wel. Toen ik tegen etenstijd net een beschuitje met jam achter mijn kiezen had kwam een kwieke Surinaams uitziende verpleegkundige de zaal op en riep met een luide stem of iedereen kip of rundvlees lustte. Even later schoof de verpleegkundige een grote bak met deksel op mijn bijzettafel. Toen vriendlief de deksel eraf haalde kwam mij een penetrante etenslucht tegemoet en voelde ik me lichtelijk misselijk. ‘Doe maar weer dicht.’ stamelde ik. Daarna verdween mijn beschuitje met jam in een kotszak.

‘s Avonds laat kon ik zelfstandig naar de badkamer, had ik inmiddels drie (!) beschuitjes met jam gegeten en wilde toch naar huis. Dat mocht ook van de arts, die nog even een evaluerend gesprekje hield waar ik de helft alweer van vergat op het moment dat ie weer weg was. Tegenover mij lag een dame, ongeveer net zo oud als ik, die zich ook niet al te best voelde. Terwijl vriendlief en ik aan het babbelen waren hoorden wij van achter een donker oranje gordijn een dame over haar nek gaan. Niet in haar bed. Op het zeil. Misschien kwam dat omdat mijn buurvrouw geen kip of rund wilde eten maar haar vriendje nasi had laten brengen.

Rustig aan doen

 

In de auto reed vriendlief zachtjes over drempels en durfde ik mijn ogen niet open te doen. Als ik mijn ogen opendeed en uit het raam keek voelde ik mijn maag weer draaien. In het donker, bijna thuis, vroeg ik of de auto aan de kant mocht. En of hij een plastic zakje had. Qua timing zat ik helemaal goed. Mijn drie beschuitjes verdwenen, helaas, in een Albert Heijn zak. Thuis ging ik meteen naar bed. Ik moest rustig aan doen deze week. Aansterken.

En dan komen er mailtjes. Ik had mijn ‘ik ben weg’ modus vergeten aan te zetten. Maar ik zou wel leuke, interessante gesprekken tegemoet gaan de komende tijd. Met mij gaat het weer beter en begin ik weer rustig aan met drie uur werken buiten de deur en bouw ik het netjes op. Veel willen in je hoofd zorgt voor onrust in je lijf. Daar kun je kwaad om worden, gefrustreerd om zijn en verdrietig maar het helpt niks. Toen ik het liet gaan ging het een stuk beter.

(Dagen later wist ik ineens op welke plek ik wilde zijn. Tulum, Mexico.)

En toen ging ie dood.

Mijn opa was al oud. Hij lag in een hagelwit ziekenhuisbed en at niet meer. Hij dronk ook niet meer, af en toe wreven we een vochtig doekje over zijn mond. Wat ik jaren later begreep is dat het gewoon een ziekenhuismanier is om iemand te laten sterven. Wat er allemaal in zijn hoofd gebeurd was weet ik niet. Hij leek sinds de verhuizing naar Tiel ineens veranderd. Hij ging ineens samen met de andere bewoners van het verzorgingshuis paaseieren verven en was trots op zijn ei met een miezerig streepje. Het irriteerde mijn oma, die nog ‘normaal’ was. ‘Dat zou hij eerst nooit doen!’ Maar ja, nu wel.

Hij lag dus dood te gaan in dat bed. Zijn voeten waren al blauw. De toppen van zijn vingers ook. Soms had hij zijn ogen open. Soms leek hij gewoon te slapen. Hij was in een soort comateuze toestand, denk ik. Op een middag, 3 mei, reden mijn vader en ik naar opa toe. In het kamertje maakten we zijn mond vochtig en spraken tegen hem. Het is jammer dat je nooit helemaal zeker weet of iemand je echt hoort, maar ik ging er maar vanuit dat gehoor het laatste is wat zichzelf uitschakelt.

Hij leek me vanuit de spiegel aan te kijken. Ik schrok er in eerste instantie van, maar ergens was het ook wel mooi. Hij leek me even te zien.

Toen mijn vader en ik de lange gangen uitliepen naar buiten hield mijn vader zijn pas ineens in. ‘Wacht even.’ zei hij en liep terug naar binnen. Even later kwam mijn vader weer naar buiten en reed ons naar huis.

Op drie mei, twintig jaar geleden, overleed mijn opa. Net nadat mijn vader hem had ingefluisterd dat het oké was om te gaan.

Gisteren was de dag met onbekende mensen.

Op Hoog Catherijne in Utrecht was het druk. Zittend op een bankje zag ik benen voorbij lopen, stilstaan, wiebelen. Ik was (veel te) vroeg. Mijn broer had gedoe met de trein en was onderweg. Het deerde me niet, bij het grote bord op station Utrecht centraal was veel te zien. Helaas vond een meneer naast me het prettig een gesprek aan te knopen. Over God.

‘Excuse me. … I want..to aks you…a question. If you…want to answer it…is good. If you…don’t want to answer it … also good. I want to..aks you…do you believe…in God?’

Hij zat bijna tegen me aan en stonk uit zijn mond. Bovendien had ik geen zin in een praatje. Ik heb heel vaak geen zin in een gesprek. Waarom willen mensen altijd praten?

‘I Don’t want to talk about that.’ zei ik resoluut.

De man was blijkbaar verrast door mijn antwoord. Misschien dacht hij dat ik makkelijk om te kopen was. Of snel geneigd naar zijn verhaal te luisteren. Of geïnteresseerd in het verhaal over God. Misschien dacht hij: dat meiske moet écht in God gaan geloven want nu zit ze hier maar een beetje doelloos voor zich uit te staren . Maar ik had geen interesse. Niet in God en niet in hem.

‘Oke. But what…if I…aks you this…’

Ik schudde mijn hoofd. Ga me niet zitten overhalen. Echt. Dat werkt zo averechts. Begrijp je dan niet dat het zo ontzettend averechts werkt? Dat is hetzelfde als je voet tussen de deur zetten. Het maakt eerder kwaad dan geïnteresseerd.

Plotseling zag ik mijn broer aan de overkant staan. Hij bekeek zijn telefoon. Wilde mij misschien laten weten dat hij gearriveerd was.

‘I have to go!’ riep ik terwijl ik opstond en ging. Dwars door mensenmeute heen naar de overkant.

(Uren later in een vrouwenwinkel met huis,tuin en keukenspullen keek ik rond maar vond niet wat ik zocht. De vrouw achter de balie bekeek me eens. ‘Wat zoek je? Kan ik misschien helpen?’ Ik zuchtte. ‘Ik weet niet eens wat ik zoek.’ ‘Ach lieverd, je ziet er ook uit alsof je zo een biertje moet gaan drinken.’ …)

Door de site te te blijven gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies. meer informatie

De cookie-instellingen op deze website zijn ingesteld op 'toestaan cookies "om u de beste surfervaring mogelijk. Als u doorgaat met deze website te gebruiken zonder het wijzigen van uw cookie-instellingen of u klikt op "Accepteren" hieronder dan bent u akkoord met deze instellingen.

Sluiten