Er is morgen een feestje. Daarvoor werd een auto geleend zodat er heel veel boodschappen gehaald konden worden in een keer. Het perfecte irritatiemoment maar dan andersom.
Ik heb nooit begrepen dat er mensen zijn die van een hele week al weten wat ze zullen gaan eten.
Er wordt een vrieskist geopend, na het boodschappen doen, en gevuld met kippen en ander bevroren vlees. En friet en ijs. En als je een frituurpan hebt kwak je er ook nog bitterballen en vlammen in. Er verdwijnen wat groenten de la in en je hoopt dat je de boel in die week kan en zal combineren.
Op de parkeerplaats wemelt het van de andere auto’s die wekelijks boodschappen halen. Dus rij je eerst vier rondjes en dan pas kun je je auto kwijt. Dan haal je een boodschappenkarretje. Verdulleme, daarvoor heb je een muntje nodig. ‘Heb jij een muntje?’ ‘Nee, die heb ik niet.’ Dus moet je eerst een briefje van vijf gaan wisselen. Na een minuutje of tien loop je dan eindelijk met kar de winkel binnen om een lijstje af te werken. Je bent toevallig niet in de supermarkt waar je altijd bent en dus is het zoeken geblazen. En dus raak je in de war. ‘Waren we net niet bij de broodafdeling geweest?’ ‘Je zei dat je geen brood nodig had!’ ‘Volgens mij kan er best een halfje bij.’ En dus draai je met je karretje een hoekdraai, om dan een oude vrouw net wél te raken. De vrouw kijkt je aan alsof je nog nooit met een karretje gereden hebt. ‘En jullie kruipen altijd voor!’ sneer je terug.
Had ik nog niet gemeld dat er zich ontelbare situaties voordoen waarbij iemand rakelings langs je karretje sjeest om nog snel even iets uit een schap te halen zodat je een enkeltje raakt in het voorbij gaan? Eerst kijk je nog verontschuldigend maar als het binnen een kwartier vaker gebeurt kijk je stoicijns.
De kassa. Prachtig onderdeel. Er staan mensen achter je met maar vier produkten die allemaal met smekende ogen vragen of ze voor mogen gaan. En daar heb je nu even geen zin in dus je kijkt even naar je bomvolle kar en haalt dan je schouders op. Het uitladen van je karretje is begonnen nadat de persoon voor je netjes een strookje achter de boodschappen heeft gelegd. Je bomvolle kar wordt tergend langzaam steeds leger en de lopende band steeds voller. Men zucht hoorbaar achter je. Je legt een strook achter jouw boodschappen om dan nog een pakje kauwgom te zien liggen in je kar. ‘Oh sorry, er moet nog iets bij.’ Het lijkt op pesten en dat is het ook.
De kassière heeft aan het eind van de middag pijn in haar armen. Ze noemt het bedrag en vraagt om bonuskaarten en dat soort ongein. Eerst zeg je ‘nee’ maar dan herinner je je nog dat je in je tas, ergens ver verstopt, vast nog een kaart moet hebben. We houden allemaal van kortingen dus je zoekt je een ongeluk voordat je kaart gevonden is. Met volle kar verlaat je de supermarkt. Buiten neigt de bomvolle kar gevaarlijk naar links te hellen voordat je met een rotgang een afritje afgaat en zo duwen we ons een breuk naar de auto.
Ik raad het iedereen aan, zo af en toe met de auto wekelijkse boodschappen te gaan halen.