Ik snak naar de tijdloosheid.

Ik las een boek waar de schrijver vertoefde in Oostende. Meteen zag ik de kolkende schuimkoppen weer het strand op gaan. Een paar jaar geleden was ik in Oostende. Weliswaar in de late zomermaanden met bezette strandhuisjes op een rij. Een enkele gast liep op het strand. Het was toen al een beetje verlaten. Oostende heeft iets troosteloos maar schraal romantisch.

In mijn fantasie (en daardoor rijkdom) zou ik het liefst in de herfst en wintermaanden vertoeven op een plek als Oostende. Alles wat ik nodig zou hebben zou een rantsoen aan eten zijn, een warme kachel, goed licht en een laptop om te schrijven. Van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat. Zonder afleidingen. Geen gesprekken, geen telefoontjes. Ik snak naar de tijdloosheid ervan.

In plaats daarvan zit ik op mijn zolderkamer in een open ruimte waar mensen langslopen om heel even wat te vragen. Het is er best te doen hoor, ik heb er nu al meer dan 34.400 woorden getikt. Ik drink een kop koffie, lunch er. Maar er zijn geen kachels, geen kolkende schuimkoppen en er is geen troosteloze, schrale romantiek. Sommige muzikanten willen helemaal naar de verste oorden om te kunnen componeren. Misschien is het een rijkdom en luxe omdat je in je hoofd op elke plek kunt zijn waar je maar wenst. Dus ik waan me in het grijze Oostende, in een appartement met uitzicht op zee or ergens in een klein huisje aan de kustrand met het plan dat ik na een hele dag schrijven, terwijl de lantaarnpalen aangaan en de mensen huiswaarts keren -de wind in hun rug – een plekje zoek in het lekkerste restaurant aan de boulevard. Het is eigenlijk heimwee.

Wil je mijn blogstukjes in je mail ontvangen? Abonneer je dan hier.

Eerst moet je afbreken wil je weer opbouwen.

‘Ik moest aan jou denken toen ik in een gesprek zat en iemand vertelde dat al die Brabanders die naar het westen zijn verhuisd op enig moment weer teruggaan.’ Ze lachtte. Ze wist inderdaad mijn antwoord al. Er zou heel wat moeten gebeuren, iets onvermijdelijks of cruciaal, waardoor ik zou besluiten terug te keren.

We zaten, op haar uitnodiging, aan de bar in café Franklin ergens op een hoek van een straat. Buiten zaten mensen met dikke vesten aan te pimpelen bij het kaarslicht. Het was het begin van de herfst, een tijd die ik erg prettig vind. De bomen veranderen van kleur. Alles laat los en er is tijd voor afbreuk en langzame vervanging. Eerst moet je afbreken wil je weer opbouwen.

Ze ging verhuizen binnenkort. Terug naar haar roots. Niet exact terug naar haar geboorteplaats maar in ieder geval dichterbij. Ze was haar accent nooit kwijtgeraakt terwijl ik vele malen te horen kreeg dat ik ‘zo haags’ was gaan spreken. Ze hoopte dat de verhuizing soepel zou verlopen en vond het allemaal spannend. Er moest nog veel verbouwd worden. Ze liet een paar foto’s zien van de nieuwe woning.

‘Je leert je vrienden wel kennen als je gaat verhuizen.’ zei ze. Ik beaamde het. Ik had een vriendin die slechts twee keer naar het westen kwam, een keer met de trein, wat ze een crime vond, de tweede keer met de auto maar die kreeg onderweg pech, en ze vloekte op het drukke verkeer, de trams en alles wat anders was dan daar waar ze vandaan kwam. Later verwaterde het contact en sprak ik naar niet meer. Jaren ervoor zwaaide ze een andere vriendin uit die naar Maastricht ging verhuizen. ‘Ik kan er niks aan doen dat zij is weggegaan.’ vertelde ze mij. Ze had een reden om niets meer te ondernemen.

Wil je mijn blogstukjes in je mail ontvangen? Abonneer je dan hier.

U heeft betaald.

Terwijl ik bij de kassa stond kletste de kassamedewerker tegen een klant voor me. Ze scande mijn drankje en liet me in de veronderstelling dat ik zelf wel wist wanneer ik mijn bankpas kon gebruiken. Het ging over fulltime werken. Ze kon niet wachten om weer meer uren te werken nu haar kinderen groter waren en niet meer de hulp nodig hadden die ze nodig hadden toen ze jonger waren.
‘Ja,-‘ lachte de klant. ‘En dan zegt een vriendin van mij dat ze 36 uur blijft werken nu de kleine op komst is.’ Ze rolde haar ogen.
‘Ik zei, daar kom je nog wel op terug, wacht maar.’
‘Nee, dat is niet te doen. Ik ben ook minder gaan werken.’
‘Je kunt het niet allemaal combineren en dan ook nog tijd voor jezelf overhouden.’ sprak de klant.
Ik had ondertussen mijn bankpas gebruikt. ‘U heeft betaald’ stond er op het display.
Ik wilde vragen waar die mannen waren. Maar ik nam mijn drankje en liep de supermarkt uit.

Wil je mijn blogstukjes in je mail ontvangen? Abonneer je dan hier.

Vervloekte Prinsjesdag!

Gehoord in de tram:

‘Ik moest dus eergisteren naar het centrum om een trui terug te brengen. Het was de laatste dag dat ik kon ruilen of geld terug kon krijgen. Dus ik ging naar het centrum. Trams reden helemaal om. De chauffeur van een bus raadde me aan een stukje te lopen. Nu loop ik nog steeds kleine eindjes maar vroeger liep ik van huis naar het centrum. Ik ben niet meer de jongste! Dus ik kwam aan, was de hele straat afgesloten. De politie-agent raadde me aan om via een andere straat te lopen. Ik liep helemaal om. Drie keer raden wat er was! Juist! Ook afgesloten. Het hele centrum was afgesloten. Kon ik dus niet mijn trui terugbrengen! Nou, ik zal je zeggen, ik vervloekte die Prinsjesdag!

Wil je mijn blogstukjes in je mail ontvangen? Abonneer je dan hier.

Of dacht ik dat maar?

Onderweg liep ik voorbij een bloemenperkje waar een paraplu uitstak. Het leek bijna een schutkleur. Eigenlijk zou je kunnen denken dat je die paraplu niet zo mooi zou kunnen vinden. Een uur later was ik onderweg met twee jonge kinderen in de bus. Ze zaten beiden naast elkaar op een stoel en ik zat tegenover. Het werd gaandeweg steeds drukker. Vorige week moesten we heel even staan en vlogen de kinderen en oudere mensen bijna door de bus. Ik wilde dat ze zaten voor hun eigen veiligheid. Toen stapte een oudere vrouw de bus in en plofte naast me neer.

‘Zeg, zet jij dat kind even op schoot.’
‘Pardon?’
‘Dat kind. Zet dat kind gewoon even bij je op schoot! Dan kunnen andere mensen zitten!’
‘Ik neem aan dat mensen het kunnen vragen?’
‘Dat doen ze niet zo snel.’
‘Nou, ik wel hoor. Ik vraag het gewoon.’

Ik keek op. Er stond een vrouw dichtbij de stoel met haar hand in een hengsel boven haar.

‘Mevrouw, wilt u zitten?’
‘Nee, hoor. Laat maar lekker zitten.’ zei ze goedgemutst.
De oudere vrouw naast me snoof.
‘Ze is gewoon te bescheiden.’
Ik fronste mijn wenkbrauwen bij deze uitspraak. Even wilde ik vragen of ze helderziendwetend was. Het zei volgens mij meer over haar dan over de vrouw die toch echt zojuist had geweigerd te zitten.
‘Ik kan dat niet weten, mevrouw. Vorige keer werd een oudere dame zelfs boos toen ik vroeg of ze wilde zitten. Ze was beledigd.’
Ik hief mijn handen op en keek de vrouwen die stonden vragend aan. Een vrouw knipoogde sussend.

De oudere vrouw hield haar mond stijf dicht en zat demonstratief met haar armen over elkaar en sprak de hele rit niet meer. ‘Dat kind’ tegenover haar bekeek haar eens heel serieus. Toen zei hij:
‘Mijn tas!’ En wees ernaar. Dat ze eraf moest blijven. Of dacht ik dat maar?

Wil je mijn blogstukjes in je mail ontvangen? Abonneer je dan hier.

Door de site te te blijven gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies. meer informatie

De cookie-instellingen op deze website zijn ingesteld op 'toestaan cookies "om u de beste surfervaring mogelijk. Als u doorgaat met deze website te gebruiken zonder het wijzigen van uw cookie-instellingen of u klikt op "Accepteren" hieronder dan bent u akkoord met deze instellingen.

Sluiten