“Jij maakt ook altijd wat mee.” zei ze ooit. En dat zette me aan het denken. Want zij kon inderdaad zelden vertellen hoe haar dag geweest was. “Gewoon.” zei ze dan. Dat vond ik vaak vreemd.
Hoe kan je dag ‘gewoon’ zijn?
Zag je niets onderweg? Hoorde je geen leuk gesprek ergens tijdens je pauze? Kwam je niemand tegen die je liet nadenken? Ging de maandag dan over in de dinsdag? Wie was ik in haar ogen? Wie was zij?
Denk jij nergens over na? Sta jij ’s morgens op en was jij zonder erg je gezicht? Vraag jij je nooit af wat je gedroomd hebt die nacht? Smeer jij je boterham zonder gedachten?
Waarom sta ik s’morgens vroeg op en is mijn eerste gedachte altijd een gedachte?
En gaat die gedachte weer weg maar volgt een nieuwe gedachte? Praat ik over m’n gedachten en schrijf ik erover? Hoor ik mensen praten in m’n omgeving en vang ik een gedachte? Neem ik die gedachte mee naar huis en filosofeer ik erover? Kan ik vervolgens die oude gedachte een plekje geven en ziet mijn oog buiten, als ik de straat in kijk, of op een terrasje zit, in de supermarkt sta, op de fiets zit, loop of in de trein zit, een nieuw plaatje met een gedachte?