We stonden met een hele grote groep in het donker bij elkaar. Niemand die je per sé kende, allemaal met hetzelfde doel. Er walmde een rookmachine en er kwam geluid de straat in getrild. Er weerkaatste een licht op een groot gebouw. Er werd ‘oh’ en ‘ah’ geroepen. Er werd over gepraat. Gewezen. En daarna wandelde men weer door, het centrum in.
In een leegstaand pand was een scherm neergezet. Een grote man stond erachter die een tekst voorlas. Toen hij klaar was draaide hij zich weer om, om weer een nieuw gedicht in te zetten. Ik zag dat sommige toeschouwers niet goed wisten wat zij ermee aan moesten. ‘Flauwekul.’ mopperde iemand en liep door. Anderen lachten. Ik vroeg me af waarom het niet aansloeg. De combinatie licht, doek en geluid vond ik verrassend. Ik bleef staan kijken. Toch was ik afgeleid door hoe de toeschouwers reageerden.
Ik zou het liefst willen zeggen:
Luister nou even. Hij zegt mooie, rake dingen. Het danst zo uit zijn mond de koude lucht in. De lampen dansen met de woorden mee. Het zijn geen loze woorden. Het is geen ratjetoe van smalltalk. Het weegt en het is licht en dan weer zwaar. Luister nou heel even voordat je besluit weg te lopen.
‘Flauwekul.’ mompelde iemand en liep weg. Ik zag hem met zijn handen in zijn zakken. Nee schudde zijn hoofd. Hij was niet geraakt. Het deed hem niets. Hij snapte het niet eens. Dat ik hem zou tegenhouden en zou zeggen: luister nou heel even, zou bij hem niet helpen. Het kwam niet aan. De woorden bewogen niet voor hem. Ze hadden geen richting. Het woog niet licht en dan weer zwaar. Het zorgde ervoor dat ik plaatsvervangend een beetje pijn voelde. Maar ik was de kunstenaar niet. Kunst was soms zo vrij toegankelijk en soms ook helemaal niet.
Wil je mijn blogstukjes in je mail ontvangen? Abonneer je dan hier.