Toen ik de toppen van mijn vingers op de snaren legde dacht ik heel even: dit kan ik niet. Mijn vingers waren stijf, onbuigzaam en roestig. Er zitten verschillende kootjes aan een vinger. De bovenste kon ik niet buigen. En dat maakte me kwaad. Wat nou, dat kan ik niet? In mijn omgeving leerde men binnen een paar weken alle akkoorden uit het hoofd en strumde gewoon de helft of het hele lied. Ik had slagjes geleerd, nu nog de akkoorden. Maar mijn hand bleef stijf. Ik legde mijn nieuwe ukelele even weg en masseerde mijn vingers met een handcrème, bewoog ze heen en weer en pakte mijn ukelele weer. Ik kon het niet uitstaan dat het niet zou lukken. Het moest lukken.
Na een dag wist ik de A, Am, D, F , G en de C (de makkelijkste.) Vriend overhoorde mij. ‘Waar zit de A?’ Het geluid maakte me gretig. Ik wilde een liedje spelen. Maar ik had een gezonde portie geduld nodig. Leren ging met horten en stoten en met veel geduld. Ooit zei een masseur tegen mij dat ik misschien mijn haast eens moest leren vertragen. ‘Dan loop je minder hard.’ Iets waar ik nog steeds weerstand bij voelde. Als ik ergens naartoe wilde ging ik er het liefst zo snel mogelijk heen. De omwegen en de afleidingen brachten mij van stuk. Misschien was het niet eens zozeer haast maar niet willen missen. De gretigheid van niet willen vergeten.
‘The ukulele is the opposite of overwhelming.’ – Zooey Deschanel.
Wil je mijn blogstukjes in je mail ontvangen? Abonneer je dan hier.