Tag: werkervaring

  • Zp-en. Geen 9 tot 5 mentaliteit.

    Het heeft voor- en nadelen; als je een vaste baan hebt word je op een bepaalde tijd verwacht (in het oude werken) en ga je na een bepaalde tijd weer naar huis. Vroeger klokte je uit. Toen ik als zestienjarige mijn eerste vakantiebaan had bij de V&D klokte ik in en uit. Je wist wanneer je dag erop zat, so to speak. Werk mee naar huis nemen was niet de bedoeling; je zorgde er zoveel mogelijk voor dat alles af was in je werktijd.

    In de kinderopvang/verzorgingssector heerst nog steeds een soort van vrijwilligersmentaliteit; je hebt wat over voor je baan die cao gebonden is maar er wordt vaak van je verwacht dat je toch nog even, zonder uurloon of wat dan ook, doorwerkt. Als je dan volhoudt dat je werktijd stopt na een bepaalde tijd en weigert werk mee naar huis te nemen tenzij je er netjes voor betaald krijgt, wordt je raar aangekeken. Mensen raken massaal overwerkt omdat zij veels te veel werk verzetten zonder enige beloning, zelfs geen complimentje.

    Als zp-er heb je geen echte werktijden meer. Ik merk zelf ook dat ik ’s avonds nog regelmatig ‘iets’ doe en ook op de zondag. Ik probeer een redelijke vaste werkschema aan te houden omdat je anders toch snel heel veel met werk bezig bent maar een voordeel als zelfstandige is wel dat je alles leuk vindt wat je aanpakt en dus niet meer verbolgen bent op het moment dat een taak of activiteit meer tijd kost. Je hebt het ervoor over omdat je er zoveel energie voor terugkrijgt op welke manier dan ook.

    Het frustreerde mij altijd als ik op mijn strepen stond (na lang aarzelen en mezelf een schuldgevoel aangepraat) en dus weleens weigerde meer werk te leveren. Bovendien merkte ik ook dat meestal dezelfde betrokken en energieke personen zonder pardon ‘ja’ zeiden als er extra gewerkt moest worden. Het zorgde er bovendien voor dat er scheve gezichten kwamen. Een team kon vallen met ongelijkwaardige verdeling van extra werk.

    Ik heb veel nagedacht over nieuwe manieren van teams, werkverdelingen en extra werk aanpakken zonder dat er uitbetaald zou hoeven worden. Het gaat denk ik ten eerste om waardering. Als je geacht wordt alles aan te pakken bij een baan maar je voelt je na een tijd een slaafje van jezelf, zorgt het voor frustratie en weigeren om meer werk te verzetten en wordt men sneller ziek of gaat op zoek naar een andere baan. In deze tijd vraag ik me weleens af of een manager daar voldoende mee uit de voeten kan. …

  • Zo’n Shutter Island film en de herinnering.

    ‘Je gaat naar Rosmalen.’ deelde mijn stagebegeleider mee. Ze vond het daar wel een bijzondere, aparte stageplek. Heel vroeg in de ochtend nam ik de bus en reed in het bijna licht, op grauwgrijze dagen, naar het immens duistere bos dat je maar verwachten kon, ergens ver van de straten en snelwegen verwijderd.

    Verstopt.

    Ik luisterde op mijn walkman naar INXS ‘Disappear’ en huiverde stiekem. Er zat meestal een jongen voor me die ’s morgens net gedoucht had en naar Badedas rook. …

    Het leek een spookbos daar. Hoge bomen, kleine paviljoenen weggestopt ergens daar achter en vooraan, bij de parkeerplaatsen een groot wit ziekenhuis. Ik moest het paadje aflopen naar een paviljoen helemaal achterin waardoor ik langs andere paviljoenen moest. ’s Morgens vroeg zaten er heel soms al mensen op het bankje met wijde jassen, broeken en pantoffels aan. Ze rookten met sterk vertraagde bewegingen een sigaret waardoor het as steeds op hun broek viel. Hun ogen waren dof, gevoelloos, wazig. Ze bekeken me in het voorbijgaan aan.

    Ik moest ook langs een klein kerkhofje. Het was er doodstil. Soms schrok ik van een plotseling kraaiende haan. Het bos leek in die seconden een scène uit een film waarin ik me bevond zonder mijzelf eruit te knippen. De grafstenen waren oud, bemost en scheef. Soms las ik een halve naam. Soms wilde ik helemaal geen halve of hele namen lezen, kreeg ik de kriebels van de geluiden en kreeg ik helemaal de kriebels omdat ik mijn walkman nog had aanstaan en ik daardoor niet goed de overige geluiden hoorde, dus zette ik hem uit.

    Er was één paviljoen waar ik niet te dichtbij mocht komen. Een paviljoen voor jong volwassenen. Als iemand me vertelde dat ik ergens niet te dichtbij mocht komen werd mijn nieuwsgierigheid juist aangewakkerd. Ik sprak ooit, via een hoog hek dat ons apart hield, met een meisje waarvan de onderarmen helemaal bekrast waren met verse wonden en met oude littekens. Nee, ik had geen sigaretje. Mogelijke kans op grensoverschrijding. Praten mocht ik niet met hen.

    Het ouderen paviljoen was geen enkele dag hetzelfde. Als ik in de ene kamer was moesten de deuren geopend blijven. In de gangen liepen patiënten rondjes; het paviljoen was één grote cirkel. Medicijnen werden zonder morren ingenomen, grote doorzichtige bakken met roze, witte en blauwe pillen. Groot, klein, middelmatig.

    De vrouw was blijven ‘steken’ in de jaren zestig. Met een vlinderbril, haar haren netjes geknipt en mooie jas aan zat zij elke vrijdag met haar koffer te wachten. ‘Waarop wacht je dan?’ durfde ik een keer te vragen, nadat ze al meer dan een uur aan het wachten was bij de deur die steeds open en dicht schoof als iemand in of uitliep. ‘Ik wacht op mijn dochter.’ Als ik uren later uit de kast mijn jas haalde en weer aantrok, de boel afsloot en om het hoekje gedag zei, zwaaide ik aarzelend naar mevrouw met de koffer. Was het een wereld van wachten aldaar?

Door de site te te blijven gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies. meer informatie

De cookie-instellingen op deze website zijn ingesteld op 'toestaan cookies "om u de beste surfervaring mogelijk. Als u doorgaat met deze website te gebruiken zonder het wijzigen van uw cookie-instellingen of u klikt op "Accepteren" hieronder dan bent u akkoord met deze instellingen.

Sluiten