Mijn opa was al oud. Hij lag in een hagelwit ziekenhuisbed en at niet meer. Hij dronk ook niet meer, af en toe wreven we een vochtig doekje over zijn mond. Wat ik jaren later begreep is dat het gewoon een ziekenhuismanier is om iemand te laten sterven. Wat er allemaal in zijn hoofd gebeurd was weet ik niet. Hij leek sinds de verhuizing naar Tiel ineens veranderd. Hij ging ineens samen met de andere bewoners van het verzorgingshuis paaseieren verven en was trots op zijn ei met een miezerig streepje. Het irriteerde mijn oma, die nog ‘normaal’ was. ‘Dat zou hij eerst nooit doen!’ Maar ja, nu wel.
Hij lag dus dood te gaan in dat bed. Zijn voeten waren al blauw. De toppen van zijn vingers ook. Soms had hij zijn ogen open. Soms leek hij gewoon te slapen. Hij was in een soort comateuze toestand, denk ik. Op een middag, 3 mei, reden mijn vader en ik naar opa toe. In het kamertje maakten we zijn mond vochtig en spraken tegen hem. Het is jammer dat je nooit helemaal zeker weet of iemand je echt hoort, maar ik ging er maar vanuit dat gehoor het laatste is wat zichzelf uitschakelt.
Hij leek me vanuit de spiegel aan te kijken. Ik schrok er in eerste instantie van, maar ergens was het ook wel mooi. Hij leek me even te zien.
Toen mijn vader en ik de lange gangen uitliepen naar buiten hield mijn vader zijn pas ineens in. ‘Wacht even.’ zei hij en liep terug naar binnen. Even later kwam mijn vader weer naar buiten en reed ons naar huis.
Op drie mei, twintig jaar geleden, overleed mijn opa. Net nadat mijn vader hem had ingefluisterd dat het oké was om te gaan.